Restauratieachterstand monumenten dreigt opnieuw

De Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen (VPHB) waarschuwt minister Bussemaker (OCW) en staatssecretaris Wiebes (Financiën) voor een monumentale vergissing. De vandaag voorgestelde plannen om de fiscale aftrek van onderhoud voor rijksmonumenten af te schaffen hebben grote gevolgen voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten. De kans is groot dat hierdoor op termijn een nieuwe restauratieachterstand ontstaat.

Historische buitenplaatsen zijn bijzondere rijksmonumenten die de cultuurhistorische juwelen van het Nederlandse landschap vormen. Door een gebrek aan financiën zijn veel van deze buitenplaatsen door de eeuwen heen verdwenen. Slechts een klein aantal van deze monumenten is overgebleven en wordt nog bewoond. Het beheren en in stand houden van deze uitzonderlijke monumentale woningen is een tijdrovende bezigheid en ook kostbaarder dan een “gewone” woning. De laatste decennia heeft de overheid dan ook een beleid gevoerd dat restauratie en instandhouding bevorderde. Het onderhoud moet gedaan worden door specialisten, die de gewenste kwaliteit kunnen leveren. Zoals de uitstraling van stadsmonumenten in steden is, zo zijn ook de buitenplaatsen van groot belang voor de aantrekkingskracht en de belevingswaarde van het landschap.

Om het onderhoud van ons cultureel erfgoed vanuit de gemeenschap te steunen zijn de afgelopen decennia verschillende subsidieregelingen, laagrentende leningen en andere maatregelen ingevoerd. De belangrijkste van deze voorzieningen is de mogelijkheid om 80% van de onderhoudskosten voor deze rijksmonumenten in particulier eigendom fiscaal te verrekenen. Als het aan de minister van OCW en de staatssecretaris van Financiën ligt zal deze regeling per 1 januari a.s. overgaan in een overgangsregeling die uiteindelijk zal leiden tot volledige afschaffing ervan. Deze afschaffing treft uitsluitend ca. 25.000 particuliere eigenaren van woonhuismonumenten.

Terug naar een restauratieachterstand
Deze aanpassing staat haaks op het landelijke monumentenbeleid van de afgelopen jaren. Dat was er op gericht om de in de jaren ’80 en ’90 ontstane restauratieachterstand in te halen en daarna op peil te houden. Naast het maatschappelijke belang moet ook rekening worden gehouden met het feit dat het aanwijzen van een woning tot rijksmonument grote belemmeringen oplevert voor eigenaren. Deze belemmering wordt tot op heden gecompenseerd door een fiscale aftrek voor woonhuizen en subsidies voor de overige monumenten. Met de invoering van de Erfgoedwet per 1 juli jl. zijn op verzoek van de Tweede Kamer de verplichtingen voor eigenaren van rijksmonumenten zelfs verzwaard door de in de wet opgenomen onderhoudsplicht.

Per Insinger (Voorzitter VPHB) wijst op de mogelijkheid dat het gevolg van deze aanpassingen zal zijn dat er op termijn een nieuwe nationale restauratieachterstand ontstaat: “Met het wegvallen van deze compensatie voor particuliere monumenteneigenaren ontstaat een grotere drempel voor het uitvoeren van onderhoud aan woonhuismonumenten. Het schrappen van deze fiscale aftrek in samenhang met een bescheiden verhoging van het subsidiebudget voor rijksmonumenten lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om per saldo een bezuiniging te realiseren. Dit is niet in het belang van het Nederlands cultureel erfgoed en dus een duidelijke stap terug in de tijd”.